Meeste gemeenten verwachten verlies op jeugdzorg, blijkt uit onderzoek

Archieffoto
Archieffoto
DEN HAAG - De meeste gemeenten verwachten dit jaar een tekort op de jeugdzorg. Dat blijkt uit een onderzoek van de NOS en het blad Binnenlands Bestuur. Aan de enquête deden 216 gemeenten mee waaronder 16 gemeenten uit onze regio.
62,5% van die 16 gemeenten verwachten waarschijnlijk of zeker een tekort op jeugdzorg in 2016. Landelijk is dat 57,2%. Op het jeugdbudget van volgend jaar denkt 75 % te moeten toeleggen. Landelijk 60,9%. 12,5 % heeft nog geen idee of er geld overblijft; 6,3 % denkt precies uit te komen, geen enkele gemeente denkt geld over te houden. Over 2015, het eerste jaar dat gemeenten verantwoordelijk werden voor de Wet maatschappelijke ondersteuning Wmo voor jeugd, zorg en werk, hielden negen van de tien gemeenten aan de Wmo-bijdragen van het rijk nog geld over. In 2016 en 2017 verwachten gemeenten daarop geld te moeten toeleggen.
Naast de stijgende hulpvraag noemen gemeenten als oorzaak van de tekorten de bezuinigingen bij het rijk, de zwaardere zorg, de verdeelsleutel die niet klopt en het woonplaatsbeginsel dat gemeenten zou nekken. Dat wil zeggen dat gemeenten die gelden als woonplaats van cliënten de zorg moeten betalen, ook al wordt die zorg in een andere plaats genoten.

'Cijfers ministerie te rooskleurig'

De gemeente Leidschendam-Voorburg laat in een toelichting weten dat het ministerie van Binnenlandse Zaken een te rooskleurig beeld geeft van de financiële situatie rond jeugdzorg.  'De gemeente herkent zich niet in de door het Ministerie gepresenteerde cijfers', aldus Leidschendam. 2015 was een overgangsjaar waarin nog niet alle zorg op tijd door de zorginstellingen kon worden gedeclareerd. Daardoor worden de cijfers over 2016 een stuk slechter. Bovendien hebben veel gemeenten in 2015 een voorschot genomen op de verwachte bezuinigingen voor 2016 en 2017, terwijl de zorg naar verwachting zal toenemen.
'Met deze nuancering en de gemaakte kanttekeningen is het de vraag of de gemeenten in de komende jaren voldoende middelen beschikbaar zullen hebben voor de gedecentraliseerde taken. Eigenlijk is een periode van 3 tot 5 jaar nodig voordat kan worden gesteld of de beschikbaar gestelde middelen al dan niet toereikend zijn', schrijft de gemeente.