Achtstegroeper wint Zoetermeerse Thrillerwedstrijd

Winnares Bjomi Pecskovszky met wethouder Klaasjan de Jong (CDA) en Renzo Veenstra (Omroep West)
Winnares Bjomi Pecskovszky met wethouder Klaasjan de Jong (CDA) en Renzo Veenstra (Omroep West)
ZOETERMEER - Bjomi Pecskovszky heeft de spannende verhalenwedstrijd van de Bibliotheek Zoetermeer gewonnen. In samenwerking met het Erasmus College en het cultureel centrum CKC organiseert de bibliotheek jaarlijks een schrijfwedstrijd voor leerlingen uit groep 8. De wedstrijd staat in het teken van het Nederlands Thrillerfestival.
Een vakjury koos uit 130 inzendingen de tien beste verhalen, die gebundeld worden in ‘Kippenvel in Zoetermeer’. Het allerspannendste verhaal, ‘Angst, verdriet en een spiegel’, werd geschreven door Bjomi, van OBS De Waterlelie.
Het winnende verhaal gaat over Jade, die in korte tijd haar beide ouders verliest en bij een eigenaardige oom in Zoetermeer moet gaan wonen. Volgens het juryrapport is het verhaal ‘beeldend geschreven, goed geconstrueerd en de spanning zit precies op het goede moment'.

Verfilming op TV West

De hoofdprijs werd woensdagmiddag uitgereikt door hoofdredacteur Renzo Veenstra van Omroep West en wethouder Klaasjan de Jong (CDA) van Zorg en Welzijn. Een verfilming van Bjomi’s verhaal wordt rond de kerstdagen uitgezonden op TV West.
Hieronder is het winnende verhaal te lezen:

Angst, verdriet en een spiegel

‘En wij treuren allemaal met verdriet om de dood van Veronica Lyens’,zegt de priester.
Ik barst in huilen uit. Hoe kan het toch? Mijn moeder in de kist met bloemen eromheen… dood!
Afgelopen week kwam ik thuis van school en m’n moeder lag nog steeds in bed. Ik liep naar haar toe en zag dat ze dood was. En nu sta ik hier! Mijn vader troostte me. Ik moest gillen: ‘Nee! Dit mag niet, dit kan niet!!!’ en barstte weer in tranen uit.

Na de begrafenis ga ik met mijn vader naar huis. Hij heeft het er ook zwaar mee, dat merk ik tijdens het eten. Er wordt niet gepraat. Na het eten gaat mijn vader meteen naar bed. Ik moet nog een verslag afmaken voor school, maar daar heb ik nu dus echt géén zin in. Ik ga naar mijn kamer en kijk in de spiegel. Ik zie niet de vrolijke Jade die ik normaal ben. Ik heb lang blond haar, maar ook rode wallen onder mijn ogen van het huilen. Ik heb een ketting om. Die heb ik van mijn moeder gekregen.
Een paar weken later overlijdt mijn vader van verdriet. Ik zit nu in de trein op weg naar mijn oom. Mijn oom woont in Zoetermeer. Opeens roept de machinist ‘Uitstappen voor station Zuid!’
Ik haast me en ik ben net uit de trein of de deuren gaan dicht. Mijn oom wacht op mij in zijn auto. Als ik bij mijn oom in de auto zit op weg naar zijn huis, zegt hij niets tegen mij. Ook niet van: gaat het? Het is zeker wel zwaar dat je ouders plotseling zijn overleden? Als we bij zijn huis aankomen (als je het een huis kunt noemen, want het is meer een verlaten boerderij) denk ik: dit moet een grap zijn. Wie kan hier nou leven?
Mijn oom zegt: ‘Je kamer is de trap op, tweede deur links.’ Ik ga naar mijn kamer. Blijkbaar is hier nog nooit iemand geweest, want overal in de hoeken van de kamer zitten spinnenwebben. Ik heb dorst dus ik ga naar beneden om te kijken of er wat te drinken is, of er überhaupt een koelkast is. Pfoei, gelukkig wel. Ik pak wat limonade.
M’n oom komt naar me toe en zegt: ‘Je mag overal komen, maar niet op zolder.’
Ik slik een brok in m’n keel weg. Oké?! Dat is erg… raar! Die avond lig ik in een bed waarvan het trouwens een wonder is dat het niet instort, want het kraakt als de rug van een ouwe man. Ik denk aan m’n oom die zei dat ik niet op de zolder mag komen. Ik denk dat ik morgen er toch een kijkje ga nemen…
De volgende dag ga ik maar eens naar beneden. Er ligt een briefje op tafel: Ik ben aan het werk op mijn kantoor, ben half zes terug. Yes, kan ik mooi naar de zolder gaan. Ik loop de trap op naar de zolder. Het kraakt, net als mijn bed. Ik doe het luik open en klim naar boven. Het is helemaal donker en het ruikt er naar schimmel. Even wil ik terug gaan maar ik doe dat toch maar niet.
Ik doe het licht aan. Ik zie een groot wit doek dat volgens mij over een kast hangt. Ik trek het doek ervan af en... het is een spiegel! Ik kijk in de spiegel en zie m’n vader en moeder. Mijn vader geeft mijn moeder een kistje. Net als ik naar de spiegel toe wil lopen verdwijnen mijn moeder en vader. Ik voel tranen in mijn ogen branden. Naast de spiegel staat een kistje. Hetzelfde kistje als wat mijn vader aan mijn moeder gaf. Ik blaas erover om de tekst te kunnen lezen. Er staat deze tekst op: het leven neemt en het leven geeft. Hmm… wat zou dat betekenen? Op dat moment hoor ik een auto de oprit oprijden. Ik ren snel naar beneden.
‘Ben je er nu al?’, vraag ik. ‘Ja, ze vonden dat ik te overspannen ben. Pfff… wat een onzin. We eten vanavond pizza. Welke vind jij lekker?’ ‘Eeuhhh… pepperoni’, zeg ik. Hij is voor het eerst een beetje aardig.
Die avond kan ik mijn gedachten er maar niet bij houden. Ik blijf maar nadenken over die spiegel en die spreuk. De volgende ochtend ga ik naar m’n nieuwe school. We beginnen met spreekwoorden, blehh… De juf heet Ellie.
Ze vraagt: ‘Wie kent er een lijfspreuk, maar weet niet wat die betekent?’
Ik zeg ‘Het leven neemt en het leven geeft.’‘Nou’, zegt juf Ellie, ‘Nemen is een ander woord voor pakken, het leven pakken. Hmmm.’‘Ik weet het al’ zeg ik. ‘Als er iemand dood gaat, wordt er ergens anders iemand geboren.’‘Heel goed, Jade’, zegt juf Ellie. De dag gaat voorbij en ik stap in de auto van mijn oom. Mijn oom vraagt: ‘Was het een leuke dag op school?’ ‘Ja hoor’, zeg ik. ‘Ik moet nog even langs mijn werk. Ik zet jou af, oké?’ ‘Oké’, zeg ik.
Thuis ga ik gelijk naar de zolder toe. Dit keer maak ik het kistje open. Ik hoor een vrolijk liedje. Het liedje doet me denken aan m’n moeder. Ik doe het kistje dicht en gooi de witte doek over de spiegel en ga naar beneden. Ik hoor wat rinkelen in de keuken en schrik. Ik hoor precies hetzelfde liedje als ook uit het kistje kwam. Ineens houdt het op. Oké?!....
Die avond lig ik in bed en hoor hetzelfde liedje, ik voel een lichte huivering. Eén ding is zeker: dit is foute boel. De volgende dag ga ik toch weer naar de zolder om te kijken wat er nu aan de hand is. Ik kijk weer in de spiegel en zie mezelf. Ineens ligt het kistje weer naast me. Het is net alsof iemand het van achteren naar voren heeft geschoven. Het kistje gaat vanzelf open maar ik hoor niet hetzelfde liedje, het is nu enger.
Ik kijk in de spiegel en mijn spiegelbeeld verandert. Het haar van mijn spiegelbeeld wordt groen, ze krijgt een rimpelige huid, lange vieze nagels en enge felle ogen die mij blijven achtervolgen.
Het spiegelbeeld zegt met een enge en rare stem tegen mij: ‘Kom hier, ik doe je geen kwaad.’
Ik word naar de spiegel toe gezogen. ‘Nee’, zeg ik met een wanhopige stem. ‘Jawel’, zegt het spiegelbeeld.
Ik kan me nog net vasthouden aan de rand van de spiegel. Op dat moment komt er een blauwe stof uit mijn ketting. De blauwe stof maakt een schild voor mij, het is mijn moeder. De geest van mijn moeder zorgt ervoor dat ik naar achter val. ‘Wat?’, zegt het spiegelbeeld. ‘Laat maar mam’, zeg ik. ‘Dit doe ik zelf.’
Ik loop op de spiegel af en op het moment dat ik een beweging maak voor een stoot, voegt mijn moeders geest zich met mij samen. We raken de spiegel aan en hij breekt in duizend stukken. Het kistje gaat in rook op. ‘Goed gedaan’, zegt mijn moeder. ‘Wij samen’, zeg ik en we geven elkaar een knuffel. ‘Ik moet nu echt gaan’, zegt mijn moeder. ‘Nee, blijf hier. Ik wil je niet kwijt’, zeg ik.
‘Nee joh, gekkie, je raakt me nooit kwijt. Ik blijf altijd in je hart.’‘En in mijn ketting’, zeg ik.
Mijn moeder lacht en zegt: ‘Kom hier grapjas’, en we geven elkaar nog een knuffel. Na de knuffel verandert mijn moeder weer in de blauwe stof die in mijn ketting verdwijnt. Ik bedenk dat mijn spiegelbeeld nu dood is. Ergens, een paar steden verderop, wordt een kind geboren. Haar naam is Jade en wat zeggen we dan ook al weer? Het leven neemt en het leven geeft.