Dronken patiënt wil vechtend rijdende ambulance uit en krijgt boete

Schrijvers van de rubriek Bij de Politierechter | Tekening: Theresa Hartgers
Schrijvers van de rubriek Bij de Politierechter | Tekening: Theresa Hartgers
VALKENBURG - 'Gore smeerlap met je gore baard, dat heeft u gezegd toch?' Dat vraagt de rechter aan de 61-jarige Allard die wordt verdacht van belediging en bedreiging van een ambulancebroeder. 'Nee, dat heb ik niet gezegd.' De verdachte denkt even na. 'Sikkie, dat heb ik gezegd. Hij zat er maar over te wrijven, en daar heb ik wat van gezegd. Sikkie. Het is niet echt een baard.' Het lijkt alsof de verdachte denkt dat het wat uitmaakt, maar de rechter helpt hem snel uit de droom: 'Gore baard of goor sikkie, het is allebei niet aardig.' Daar is Allard het mee eens. 'Maar ik voelde me ook niet aardig behandeld.'
Dit is een verhaal in onze serie Bij de politierechter. Voor oudere verhalen klik hier.
Allard zit in de rechtbank wegens belediging en bedreiging van een ambulancebroeder, Pieter, een veertiger met een strak getrimde baard. De verdachte houdt wel van een borreltje. Hij heeft af en toe last van flauwtes, maar die komen niet van de drank, zo zegt hij. Alleen dat weten andere mensen niet. In september 2018 fietst Allard door Valkenburg wanneer hij een flauwte krijgt en van zijn fiets valt. Omstanders bellen 1-1-2 en Pieter is één van de broeders op de ambulance die ter plaatse komt.
'Had u gedronken?', wil de rechter weten. 'Nou, misschien een paar biertjes.' Allard weet het niet helemaal zeker, het is lang geleden en het was allemaal nogal vaag. 'U had ook een fles jenever in uw fietstas', merkt de rechter op. De verdachte protesteert: 'die was nog niet open.' Toch maken de omstanders die 1-1-2 bellen melding van een dronken man die bewusteloos op straat ligt. Ook Pieter ruikt de alcohol, zo vertelt hij als hij zijn slachtofferverklaring mag voorlezen.

Wakker worden op een fietspad

'Ik kreeg u met moeite wakker, u was incoherent, en uw instabiele fysiek paste bij het beeld van hersenletsel', zo herinnert Pieter zich. Hij wil Allard voor controle naar het ziekenhuis in Leiden laten brengen. De gevallen fietser wil liever naar huis, en Pieter kan zich dat wel voorstellen: 'als je wakker wordt op een fietspad wil je naar je eigen bed, dat snap ik.' Maar hij wil de patiënt voor de zekerheid laten onderzoeken. Uiteindelijk gaat Allard toch zelf op de brancard zitten en zegt: 'nou goed dan'.
Maar onderweg bedenkt hij zich en wil hij alsnog naar huis. Volgens de ambulancebroeder begint de patiënt te schelden, ook over zijn baard, en trekt de dronken man een deel van de gordels los waarmee hij op de brancard ligt. Ook probeert hij de broeder een klap met zijn vuist te geven. Maar volgens Allard kon hij helemaal geen slaande beweging maken, omdat hij nog vastzat. 'Ik heb misschien mijn vuist opgestoken.'

Worstelen bij hoge snelheid

Pieter probeert te voorkomen dat zijn patiënt nog gekkere dingen doet. Hij vertelt in de rechtszaal hoe dat ging: 'Ik schrok en probeerde te voorkomen dat u helemaal los zou komen en uit de rijdende ambulance zou springen. U greep mijn arm en er begon een worsteling. Ik was bang en u was woest. Voor mijn gevoel heb ik minuten moeten worstelen in een hard rijdende ambulance. Ik was bang voor uw agressie en bang dat u de deur zou openen en we samen uit de auto zouden vallen.' Pieter voelde zich zo bedreigd dat hij de noodknop indrukt waarmee de politie wordt gewaarschuwd.
Allard vindt het allemaal zwaar overdreven. 'Een worsteling? Hoe dan? Ik zat toch vastgebonden op de brancard? Ik kan het me allemaal niet meer herinneren'. En bovendien, als Pieter nou maar wat aardiger was geweest en hem gewoon naar huis had laten gaan, dan was het allemaal niet gebeurd, zo stelt Allard. 'Het was zo'n vervelende, spijtige dag. Het heeft iedereen veel tijd gekost, het ziekenhuis, de politie, mij. Ik was niet netjes, dat geef ik toe, maar het was niet nodig geweest.'

Minder vertrouwen

Pieter heeft er wekenlang niet van geslapen, en hij heeft er eigenlijk nog steeds last van. Als er weer een melding binnenkomt van een dronken man dan merkt hij dat hij extra gespannen op de wagen zit. 'Bij elke melding rook ik u weer. Ik geef volgende patiënten minder vertrouwen, terwijl ik weet dat het niet eerlijk is. Waarom heeft u mij aangevallen? Ik snap het echt niet.' Allard herhaalt nog maar eens dat het spijtig is, en beroept zich op zijn benevelde geheugen.
De officier van justitie vindt de belediging bewezen, en ook bedreiging, omdat Allard tegen Pieter zou hebben geroepen: 'ik pak je'. Ze eist een hogere straf dan de standaard is, omdat het om een aanval op een hulpverlener gaat: een onvoorwaardelijke taakstraf van dertig uur.

Bewijs

De advocaat van Allard vindt de bedreiging niet te bewijzen. Niet alleen ontkent haar cliënt, maar een stagiaire die meereed in de ziekenwagen heeft het niet gehoord. Ze wijst erop dat Pieter pas na twee weken aangifte heeft gedaan en toen pas meldde dat hij zich bedreigd had gevoeld. Voor de belediging vindt ze een boete wel genoeg.
De rechter ziet na enig wikken en wegen niet voldoende bewijs voor de bedreiging. Weliswaar gebruikte Pieter de noodknop, en hebben de stagiaire en de chauffeur van de ambulance de worsteling gezien, maar dat Allard 'ik pak je' heeft geroepen, is niet te bewijzen. Daarmee is er niet genoeg bewijs voor dreigen met zware mishandeling. De belediging vindt de rechter wel bewezen, of er nou baard of sikkie is gezegd, en daarvoor krijgt Allard een boete van 250 euro.
De namen van de betrokkenen zijn gefingeerd uit privacyoverwegingen.